Het Nederlandse Jiddisj

Op 5 november 2003 promoveerde Ariane Zwiers aan de Vrije Universiteit van Amsterdam op een studie over het Nederlandse Jiddisj aan de hand van achttiende-eeuwse kronieken. Het onderzoek richt zich met name op de taalkundige aspecten. Tevens wordt een cultuurhistorische beschouwing gegeven over de asjkenazische joden in Nederland. Het tweede deel van het boek biedt de Jiddisje teksten zelf, in Hebreeuws schrift, in transcriptie en in vertaling. Tijdens de promotie gaf de promovenda de volgende toelichting op haar studie.

Meneer de rector, dames en heren,

Enkele tientallen jaren geleden werd in Nederland de term allochtonen geïntroduceerd, als aanduiding voor immigranten of voor minderheden.
   Maar allang vóór het woord waren er in ons land allochtonen. Vanaf de zeventiende eeuw bijvoorbeeld arriveerden hier grote groepen joden uit Duitstalige gebieden.
   Deze asjkenazische joden in de zeventiende eeuw waren de allochtonen van hun tijd. Zij spraken Jiddisj, wat een mengtaal is van Duits en Hebreeuws. Het Hebreeuws kenden ze door hun religie en het Duits hadden ze geleerd in de Duitstalige gebieden waar ze vanaf de Middeleeuwen woonden. Vervolgens namen ze hun Jiddisj mee naar ons land en doordat ze in Nederland in contact kwamen met de autochtone bevolking, vond er taalcontact plaats.

Dit taalcontact is hier van essentieel belang. Wanneer mensen die verschillende talen spreken met elkaar in contact raken, kunnen hun talen elkaar beïnvloeden. Door die beïnvloeding kan vervolgens taalverandering optreden.

Taalcontact doet zich bijvoorbeeld voor vanaf het moment dat mensen in een land komen, waarvan de bevolking een andere taal spreekt. Dit geldt des te meer voor groepen mensen. Zo ook voor de asjkenazische joden die zo’n drie eeuwen geleden in ons land kwamen.
   Aanvankelijk spraken zij onder elkaar dus Jiddisj. Maar omdat ze in contact met niet-joodse Nederlanders met Jiddisj niet konden volstaan, begonnen ze Nederlands te leren.

Van belang zijn ook de zogenaamde domeinen van het taalcontact. Het is mogelijk dat personen die gewoonlijk taal x met elkaar spreken, bij de behandeling van een bepaald onderwerp op taal y overschakelen. Omdat het contact tussen joden en niet-joden vaak verliep via de handel, was dit domein van de taal van invloed op het soort woorden dat beide talen van elkaar overnamen.

Taalverandering kan plaats vinden op verschillende gebieden van de taal. Maar de meeste of de gemakkelijkste veranderingen liggen op het terrrein van nieuwe woorden. Het lenen van woorden kan om sociale redenen zijn; sprekers lenen vaak materiaal van een groep met sociaal áánzien. De belangrijkste reden voor lenen is echter noodzaak.
   Wanneer er in de eigen taal voor een begrip geen woord ter beschikking staat, is men wel genoodzaakt het te lenen uit een andere taal of cultuur.  

Dit ‘cultureel lenen’ kan in twee richtingen gaan, zoals dit ook bij Jiddisj en Nederlands het gevál was. Zo heeft het Jiddisj aanvankelijk woorden van het Nederlands geleend en opgenomen. Maar ook het Nederlands leende woorden van het Jiddisj, die tot op vandáág in de Nederlandse taal bewáárd zijn.  

In het taalcontact tussen Jiddisj en Nederlands was het Nederlands toonaangevend. Op den duur werden steeds meer Nederlandse woorden geleend door de hier wonende Jiddisj-sprekers en ten gevolge van dit proces verdween het Jiddisj uiteindelijk weer uit ons land. 
   Dan heb ik het over het oorsprónkelijke Nederlandse Jiddisj, dat hier vanaf de zeventiende eeuw werd gebruikt en dat een vorm is van het oudere West-Jiddisj. Het meer algemeen bekende Jiddisj is het moderne Oost-Jiddisj.

Hoe is dat nu gegaan met de ontwikkeling van het Jiddisj in ons land? Die verliep hier anders dan in andere landen. En de positie van het Jiddisj in Nederland was vrij uniek. Doordat er hier geen ghetto’s waren, hadden joden veel contact met niet-joden en dat vond ook zijn weerslag in de taal. Zo kwamen er steeds meer Nederlandse woorden en uitdrukkingen terecht in het Jiddisj van de hier gevestigde asjkenazische joden.
   Door intensiever contact met niet-joodse medeburgers begonnen de Nederlandse joden hun Jiddisje terminologie steeds meer af te leggen. Enerzijds moesten ze vaak wel, om te kunnen worden verstaan door hun Nederlandse medeburgers, anderzijds wilden joden zich vanaf een bepaald moment in hun taalgebruik ook zelf niet meer onderscheiden van niet-joden en het Jiddisj verloor steeds meer aan aanzien. Vooral bij de sociaal hogere joodse milieus maakte het Jiddisj plaats voor Nederlands en wenste men niet meer met Jiddisj geassocieerd te worden. Maar ook bij de lagere sociale klassen zette dit proces door, met name door de onderlinge handelscontacten.

Naast deze interne ontwikkelingen was er ook sprake van externe invloed. Het gebruik van het Nederlands werd de joden namelijk ook van bovenaf opgelegd. Onder koning Willem I kregen ze vanaf 1814 als het ware een verplichte inburgeringscursus, die tot doel had de kennis van het Nederlands te bevorderen.
  
Deze gedwongen acculturatie (vooral tussen 1815 en 1870) is vergelijkbaar met die van allochtonen in onze tijd.

De emancipatie en de integratie van joden in de Nederlandse samenleving waren van invloed op het gebruik van het Nederlandse Jiddisj. Ná 1845 was dit als omgangs- en cultuurtaal min of meer verdwenen. Nederlands was de algeméne spreektaal geworden, vooral van de joden van Amsterdam. 
  
Zoals gezegd bleven er wel resten van de uitstervende taal over binnen de sterkere van de twee talen, het Nederlands. Woorden en uitdrukkingen die er tot op de dag van vandaag in gebleven zijn en een vast bestanddeel van het Nederlands zijn gaan uitmaken.

Voor het zover was dat het Jiddisj onder de hier wonende joden uitstierf, ging daaraan een proces vooraf - met name in de achttiende eeuw - van verhollandsing van het Jiddisj. Deze verhollandsing is één van de aspecten die ik in mijn onderzoek heb proberen te belichten.

Voor het onderzoek heb ik een corpus samengesteld van achttiende-eeuwse Nederlands-Jiddisje teksten. Zogenaamde egoducumenten. Dit zijn teksten die niet bedoeld zijn voor publicatie of voor een groter publiek en daarom een redelijk natuurlijk taalgebruik laten zien. De overeenkomst tussen de teksten is dat ze kronieken zijn, geschreven in het Jiddisj, in Hebreeuws schrift, in Amsterdam tussen 1740 en 1812.
   Van deze teksten geef ik een teksteditie, met een transcriptie, waarin ik de vermoedelijke uitspraak heb geprobeerd te benaderen, en een vertaling. 

De jongste van deze teksten loopt vanaf 1795 en is een kroniek van de Bataafse Republiek. Hierin wordt de periode beschreven waarin de Nederlandse joden burgerrechten krijgen en hun joodse cultuur gedeeltelijk afleggen. Het Nederlandse Jiddisj is in deze periode al aan het verdwijnen, maar - zoals uit deze kroniek blijkt - nog niet verdwenen.   

Aan de hand van mijn tekstcorpus geef ik een karakterisering van het Nederlandse Jiddisj in de achttiende en begin negentiende eeuw.
   Verschillende taalkundige aspecten worden aangetoond, waaronder de continuïteit - of stabiliteit - in het Hebreeuwse aandeel in de woordenschat van het Jiddisj. Dat wil zeggen dat veel woorden uit het Hebreeuws, die al in het achttiende-eeuwse Jiddisj voorkwamen, in het hedendaagse Jiddisj nog steeds gebruikt worden. En ook dat véél van deze woorden uit het achttiende-eeuwse Jiddisj gerecipieerd zijn in de resten van het Jiddisj die Hartog Beem voor het Nederlandse taalgebied in de twintigste eeuw heeft vastgelegd.

Mijn onderzoek toont op het punt van de woordenschat óók overeenkomsten aan tussen Jiddisj en andere Judeotalen, zoals het Ladino, waarin min of meer dezelfde Hebreeuwse woorden voorkomen.
   Daarnaast heb ik onderzocht wat voor Hebreeuwse woorden een vast bestanddeel van het Jiddisj uitmaken en of deze woorden in het Nederlands Jiddisj door Nederlandse synoniemen vervangen zijn. Zo worden in de kroniekteksten door elkaar bijvoorbeeld het Hebreeuwse nedove en Nederlandse kolekte gebruikt, in dezelfde betekenis. En het Hebreeuwse ksav naast het Nederlandse briv. En nog allerlei andere woorden.
   Het door elkaar gebruiken van woorden van verschillende herkomst en van leenwoorden naast algemeen Jiddisje woorden biedt inzicht in de mate waarin de Nederlandse asjkenazische joden al twee- of meertalig waren.
   Nederlandse woorden die ik in het Jiddisje corpus heb aangetroffen zijn bijvoorbeeld: an weerskanten en aanstons. Geschreven dus in Hebreeuwse letters. Ook woorden uit de dagelijkse gebruikssfeer zijn soms Nederlands, zoals termen voor vruchten en groenten: kersen en besen, spenasi en sneidbone, evenals woorden voor typisch Nederlandse begrippen: Oranje Nasou, deiken, kreichsrahtkamer enzovoort.

Vernederlandsing blijkt overigens niet alleen in Nederlandse woorden. Maar ook werd Nederlandse invloed aangetroffen in de spelling van het Nederlandse Jiddisj, dat zich bevindt op de grens van twee talen en twee schrijfsystemen. We zien spellingen die vermoedelijk volgens de uitspraak van het Nederlandse Jiddisj zijn, met dus invloed van de Nederlandse uitspraak op de schrijfwijze in het Jiddisj. Hierop wijst bijvoorbeeld het in veel woorden ontbreken van een slot-n in de laatste lettergreep. Die slot-n werd ook toen al in de Nederlandse uitspraak vaak niet gehoord.

Mijn veronderstelling was, dat het Jiddisj in ons land zich via Jiddisj-met-Nederlandse-elementen ontwikkelde naar Nederlands-met-Jiddisje -elementen.
   Van dit laatste, Nederlands met Jiddisje bestanddelen, zou het achttiende-eeuwse Amsterdamse Jiddisj een voorstadium zijn.
  
In elk geval is de taal van de kronieken Jiddisj in een bepaald stadium van zijn ontwikkeling.

Al met al zien we een voortschrijdende vernederlandsing en in mijn onderzoek denk ik een klein stukje te hebben laten zien van het traject dat het Nederlandse Jiddisj heeft afgelegd.  

   Ariane Zwiers

 

 

 

 

 

 

 


homepage Stichting Jiddisj/Grine Medine